DE GESCHIEDENIS VAN
DE WITTE PET
EN MUTS
De huidige witte pet, evenals de, bij de beschikking van de minister van defensie van 7 september 1965 nummer 704911/465648, op l oktober 1965 afgeschafte blauwe pet, werd bij de Koninklijke marine ingevoerd per l januari 1925 (Koninklijk besluit van 21 oktober 1924 nummer 40). Het voorgaande model (het zogenaamde conducteurspetje) mocht worden afgedragen tot l januari 1928.
Sinds l januari 1949 zijn de petemblemen voor alle marineofficieren gelijk aan het bij Zr. Ms. besluit van 21 mei 1857 voor de zeeofficieren ingevoerde embleem. Slechts de pet van de officieren van het korps mariniers vertoont nog enige verschillen te weten de rode biezen en gebombeerde anker-knopen.
De naam pet (uniformpet) werd ingevoerd bij Zr. Ms. besluit van 10 september 1862 nummer 46, daarvoor werd gesproken van uniformmuts of monteringmuts.
Hoewel er afbeeldingen bekend zijn van officieren in uniform gekleed met een eenvoudige pet zonder enige versiering in 1831, is het destijds monteringmuts genoemde hoofddeksel eerst officieel ingevoerd bij Zr. Ms. besluit van 7 mei 1835 nummer 91. Dit uniformstuk vertoont veel gelijkenis met onze huidige pet.
De pet werd oorspronkelijk alleen gedragen bij gewone dienst aan boord en in zeeplaatsen, maar sinds 1865 ook elders doch dan alleen buiten dienst. Pas sinds 1894 behoort de pet tot de gewone of klein-uniform. Bij het korps mariniers werd de pet in 1876 ingevoerd, ter vervanging van hun kwartiermuts. Bij de onderofficieren werd het de algemene dracht na het vervallen van de hoed in 1877, in welk jaar ook het huidige petembleem werd ingevoerd. De eerste witte pet werd ingevoerd bij Koninklijk besluit van 10 augustus 1900 nummer 33 gelijktijdig met de witte uniform. Voordien kende men vanaf 1857 een afneembare witte overtrek (ook om de klep) met achter afhangende klep ter bescherming van de nek.
De huidige lakenmuts met lint voor de mindere schepelingen dateert van 1877 toen de hoed met lint (Koninklijke Nederlandsche Marine) werd afgeschaft.
De witte muts werd eerst in 1938 ingevoerd. Tussen de keerkringen kende men vanaf l januari 1891 (Koninklijk besluit van 25 april 1890 nummer 39) de bamboehoed, welke in de tweede oorlog verdwenen is. De witte overtrek verviel bij de invoering van de bamboehoed. De matrozenmuts is ontstaan uit een schotse wollen muts met rood-wit geblokte rand en pompon zoals die op afbeeldingen rond 1830 te zien is.
De huidige witte pet, evenals de, bij de beschikking van de minister van defensie van 7 september 1965 nummer 704911/465648, op l oktober 1965 afgeschafte blauwe pet, werd bij de Koninklijke marine ingevoerd per l januari 1925 (Koninklijk besluit van 21 oktober 1924 nummer 40). Het voorgaande model (het zogenaamde conducteurspetje) mocht worden afgedragen tot l januari 1928.
Sinds l januari 1949 zijn de petemblemen voor alle marineofficieren gelijk aan het bij Zr. Ms. besluit van 21 mei 1857 voor de zeeofficieren ingevoerde embleem. Slechts de pet van de officieren van het korps mariniers vertoont nog enige verschillen te weten de rode biezen en gebombeerde anker-knopen.
De naam pet (uniformpet) werd ingevoerd bij Zr. Ms. besluit van 10 september 1862 nummer 46, daarvoor werd gesproken van uniformmuts of monteringmuts.
Hoewel er afbeeldingen bekend zijn van officieren in uniform gekleed met een eenvoudige pet zonder enige versiering in 1831, is het destijds monteringmuts genoemde hoofddeksel eerst officieel ingevoerd bij Zr. Ms. besluit van 7 mei 1835 nummer 91. Dit uniformstuk vertoont veel gelijkenis met onze huidige pet.
De pet werd oorspronkelijk alleen gedragen bij gewone dienst aan boord en in zeeplaatsen, maar sinds 1865 ook elders doch dan alleen buiten dienst. Pas sinds 1894 behoort de pet tot de gewone of klein-uniform. Bij het korps mariniers werd de pet in 1876 ingevoerd, ter vervanging van hun kwartiermuts. Bij de onderofficieren werd het de algemene dracht na het vervallen van de hoed in 1877, in welk jaar ook het huidige petembleem werd ingevoerd. De eerste witte pet werd ingevoerd bij Koninklijk besluit van 10 augustus 1900 nummer 33 gelijktijdig met de witte uniform. Voordien kende men vanaf 1857 een afneembare witte overtrek (ook om de klep) met achter afhangende klep ter bescherming van de nek.
De huidige lakenmuts met lint voor de mindere schepelingen dateert van 1877 toen de hoed met lint (Koninklijke Nederlandsche Marine) werd afgeschaft.
De witte muts werd eerst in 1938 ingevoerd. Tussen de keerkringen kende men vanaf l januari 1891 (Koninklijk besluit van 25 april 1890 nummer 39) de bamboehoed, welke in de tweede oorlog verdwenen is. De witte overtrek verviel bij de invoering van de bamboehoed. De matrozenmuts is ontstaan uit een schotse wollen muts met rood-wit geblokte rand en pompon zoals die op afbeeldingen rond 1830 te zien is.
... EN VAN HET FROKJE
Bij Zr. Ms. besluit van 6 april 1877 en de resolutie van 12 mei 1877 nummer 78 werden de tenuebepalingen van 1868, zoals vastgesteld bij Zr. Ms. besluit van 31 december 1867 nummer 64 gewijzigd bij aanvullingsblad nummer 9.
In artikel 8 (nieuw artikel) van het hoofdstuk bijzondere bepalingen voor mindere schepelingen werd dan voor het eerst melding gemaakt van de katoenen borstrok.
'De katoenen borstrok behoort tot de onderkleding en wordt altijd gedragen, behalve onder het baaien hemd'.
Bij resolutie van 5 maart 1878 nummer 68 vervallen de woorden: 'behalve onder het baaien hemd'.
De bepalingen vastgesteld bij Koninklijk besluit van 10 april 1894 nummer 10 geven:
'Borstrok, wit en donkerblauw gestreept, met korte of lange mouwen, te dragen op het blote lijf, zoowel onder het hemd als onder de boezemen. Het dragen van de gestreepte borstrok is niet verplicht voor de muzikanten en de machinist-leerlingen'.
Het frokje met dubbele borst en lange mouwen behoorde tot de eerste uitrusting van de jongens en de zeemiliciens die voor het eerst in dienst kwamen. Dit om ziekte te voorkomen onder hen, die niet gewend waren een open hemd te dragen.
De jongens probeerden echter zo spoedig mogelijk het andere frokje te bemachtigen om dan als ouwe jongens te kunnen passagieren. Bij de ouderen, kwartiermeesters en baantjesgasten, zag men het jaeger ondergoed dragen, dat de oude botten beter warm hield. Op het zichtbare gedeelte was dan een vaste borstlap genaaid. Een losse borstlap werd in de winter soms over de blauw wollen trui gedragen, die aan de wal niet zichtbaar mocht zijn.
Bij Koninklijk besluit van 7 juli 1938 werd de witte borstrok (borstrok met korte mouwen, de hals en de uiteinden der mouwen voorzien van een blauwe bies) ingevoerd als tropentenue, De borstlap werd in de tropen officieel ingevoerd om gedragen te worden onder het witte hemd instede van de, sinsdien gestreept genoemde, borstrok. Deze borstlap was bij Koninklijk besluit van 13 juni 1911 toegestaan voor gebruik tussen de keerkringen instede van de borstrok. De borstlap was van voldoende grootte en van dezelfde stof vervaardigd als de borstrok.
Na de evacuatie van het vlootpersoneel in 1940 had men in het Verenigd Koninkrijk moeite om f rokjes te doen vervaardigen en ging men ook buiten de keerkringen over tot het verstrekken van de gestreepte borstlappen.
De tweede wereldoorlog is dus de oorzaak dat het frokje geheel verdwenen is.
Enige bepalingen betreffende het aantal zichtbare strepen van het frokje of de borstlap heeft nooit bestaan. Dat zou ook niet mogelijk geweest zijn in verband met het verschil in snit van de beide frokjes.
De laatste jaren heeft de burgerkleding een zogenaamd Dorus truitje gekend, dat geïnspireerd was op de Dorus-figuur van de bekende artiest Torn Manders, die optrad in een frokje met dubbele borst en lange mouwen. De oude marinesporttenue, ook voor de adelborsten, bestond uic een frokje en witte sportbroek. Vele adelborsten prefereerden het frokje als onderkle-ding boven de verstrekte flanellen hemden, hetgeen overigens verboden was. Of het frokje ouder is dan 1877 is nog niet bekend. De baaien hemden waren toen hoger gesloten en een eventueel gedragen frokje is op foto's dan ook niet zichtbaar. De plunje verstrekking van de schepelingen van 1867 en eerder vermeldde merkwaardig genoeg wel onderbroeken, maar geen borst-rokken, in tegenstelling tot die van de mariniers die blauw baaien borstrok-ken verstrekt kregen. Wel werd reeds aan het einde van de 18e eeuw, internationaal, breed gestreepte truien gedragen, rood-wit dan wel blauw-wit. De Franse marine kent nog steeds een borstrok met smalle blauwe strepen, terwijl de Russische marine een op het Nederlands frokje gelijkende borstrok draagt.
Met de afschaffing van de borstlap verdwijnt de laatste herinnering aan dit voor de Koninklijke marine zo typische kledingstuk.
Bij Zr. Ms. besluit van 6 april 1877 en de resolutie van 12 mei 1877 nummer 78 werden de tenuebepalingen van 1868, zoals vastgesteld bij Zr. Ms. besluit van 31 december 1867 nummer 64 gewijzigd bij aanvullingsblad nummer 9.
In artikel 8 (nieuw artikel) van het hoofdstuk bijzondere bepalingen voor mindere schepelingen werd dan voor het eerst melding gemaakt van de katoenen borstrok.
'De katoenen borstrok behoort tot de onderkleding en wordt altijd gedragen, behalve onder het baaien hemd'.
Bij resolutie van 5 maart 1878 nummer 68 vervallen de woorden: 'behalve onder het baaien hemd'.
De bepalingen vastgesteld bij Koninklijk besluit van 10 april 1894 nummer 10 geven:
'Borstrok, wit en donkerblauw gestreept, met korte of lange mouwen, te dragen op het blote lijf, zoowel onder het hemd als onder de boezemen. Het dragen van de gestreepte borstrok is niet verplicht voor de muzikanten en de machinist-leerlingen'.
Het frokje met dubbele borst en lange mouwen behoorde tot de eerste uitrusting van de jongens en de zeemiliciens die voor het eerst in dienst kwamen. Dit om ziekte te voorkomen onder hen, die niet gewend waren een open hemd te dragen.
De jongens probeerden echter zo spoedig mogelijk het andere frokje te bemachtigen om dan als ouwe jongens te kunnen passagieren. Bij de ouderen, kwartiermeesters en baantjesgasten, zag men het jaeger ondergoed dragen, dat de oude botten beter warm hield. Op het zichtbare gedeelte was dan een vaste borstlap genaaid. Een losse borstlap werd in de winter soms over de blauw wollen trui gedragen, die aan de wal niet zichtbaar mocht zijn.
Bij Koninklijk besluit van 7 juli 1938 werd de witte borstrok (borstrok met korte mouwen, de hals en de uiteinden der mouwen voorzien van een blauwe bies) ingevoerd als tropentenue, De borstlap werd in de tropen officieel ingevoerd om gedragen te worden onder het witte hemd instede van de, sinsdien gestreept genoemde, borstrok. Deze borstlap was bij Koninklijk besluit van 13 juni 1911 toegestaan voor gebruik tussen de keerkringen instede van de borstrok. De borstlap was van voldoende grootte en van dezelfde stof vervaardigd als de borstrok.
Na de evacuatie van het vlootpersoneel in 1940 had men in het Verenigd Koninkrijk moeite om f rokjes te doen vervaardigen en ging men ook buiten de keerkringen over tot het verstrekken van de gestreepte borstlappen.
De tweede wereldoorlog is dus de oorzaak dat het frokje geheel verdwenen is.
Enige bepalingen betreffende het aantal zichtbare strepen van het frokje of de borstlap heeft nooit bestaan. Dat zou ook niet mogelijk geweest zijn in verband met het verschil in snit van de beide frokjes.
De laatste jaren heeft de burgerkleding een zogenaamd Dorus truitje gekend, dat geïnspireerd was op de Dorus-figuur van de bekende artiest Torn Manders, die optrad in een frokje met dubbele borst en lange mouwen. De oude marinesporttenue, ook voor de adelborsten, bestond uic een frokje en witte sportbroek. Vele adelborsten prefereerden het frokje als onderkle-ding boven de verstrekte flanellen hemden, hetgeen overigens verboden was. Of het frokje ouder is dan 1877 is nog niet bekend. De baaien hemden waren toen hoger gesloten en een eventueel gedragen frokje is op foto's dan ook niet zichtbaar. De plunje verstrekking van de schepelingen van 1867 en eerder vermeldde merkwaardig genoeg wel onderbroeken, maar geen borst-rokken, in tegenstelling tot die van de mariniers die blauw baaien borstrok-ken verstrekt kregen. Wel werd reeds aan het einde van de 18e eeuw, internationaal, breed gestreepte truien gedragen, rood-wit dan wel blauw-wit. De Franse marine kent nog steeds een borstrok met smalle blauwe strepen, terwijl de Russische marine een op het Nederlands frokje gelijkende borstrok draagt.
Met de afschaffing van de borstlap verdwijnt de laatste herinnering aan dit voor de Koninklijke marine zo typische kledingstuk.