Voorschrift voor het roeien met lichte vaartuigen.
VVKM82
100.
VOORAFGAANDE
BEPALING
De commando's, genoemd in dit voorschrift, worden - behalve in spoedeisende gevallen- gegeven door de onderofficier van de sloep, zo nodig op aanwijzing van de sloepscommandant.
200.
HET ROEIEN MET SLOEPEN
210.
Het gereed maken van de sloep
211.
De riemen van elke zijde worden naast elkaar op de doften gelegd en wel zodanig, dat de binnen einden- ook die van de korte riemen- gelijk en tegen het koperen kniestuk van de achterste doft, en de bladennaar voren en horizontaal komen te liggen, het blad van de buitenste riem gedeeltelijk op de meer naar binnen liggende enz.,de korte riemen aan de binnenkant. In sloepen met dollen moeten de binneneinden van de riemen gelijk met de voorkant van de voorste doft, en moeten de bladen naar achteren liggen.
212.
Naast de riemen wordt aan elke zijde tegen boord een haak gelegd, met de punt naar voren en de druif gelijk met de binnenkant der riemen.
213.
De wimpelstok wordt voorin gelegd tegen het boord, dat is afgekeerd van de zijde, waarop de sloep gemeerd ligt.
214.
Wanneer het zeiltuig in de sloep is, wordt dat in de midscheeps gelegd, de masten onder en de zeilen boven. De voormast moet met de top naar achteren, de achtermast met de top naar voren liggen.
220.
Het bemannen van de sloep
221.
De onderofficier van de sloep wijst van te voren de stuurboords- en bakboordsroeiers, alsmede de haak-voor en de haak-achter aan, en zorgt er voor, dat- voor zo ver mogelijk- de roeiers volgens grootte van achter naar voren in de sloep plaats nemen. Indien veelvuldig met dezelfde bemanning wordt geroeid, moet de onderofficier van de sloep er op letten, dat de roeiers niet eenzijdig worden geoefend.
222.
Zodra de roeiers aan boord zijn, nemen zijhun plaats in, zich daarbij richtend op de achterste, de zg. slagroeiers. Zij gaan rechtop zitten, de ellebogen tegen het lichaam, de handen op de knieën, de voeten op de spoorstokken, en kijken recht voor zich uit.
Nummert.......af
223.
Op het waarschuwingscommando "nummert", gevolgd door het uitvoeringscommando "af", draaien de stuurboords en bakboordsroeiers van elke doft hun gezicht met een korte, krachtige beweging naar elkaar toe en roepen gelijktijdig doft voor doft, van achter naar voren te beginnen, hun nummer af. Na het afroepen van hun nummer brengen zij het hoofd weer met een korten beweging terug en zien weerrecht voor zich uit. In de sloepen waarin op elke doft maar één roeier zit, blijft de hoofdbeweging achterwege.
230.
DE VOORBEREIDING VOOR HET AFZETTEN VAN DE SLOEP
Haak voor
231.
Op het commando"haak voor" gaat de haak-voor (de voorste roeier aan de zijde, waarover de sloep gemeerd ligt) op de plecht staan, houdt met de haak de sloep in de gewenste positie en maakt front naar voren, waarbij hij de haak voor het lichaam houdt.
Haak achter
232.
Het commando "Haak achter" wordt alleen gegeven, wanneer de binnenste slagroeier niet zijn riem hoeft te bedienen dan wel de riemen te voren zijn opgezet.
233.
op het commando "haak Achter" gaat de haak achter (de slagroeier aan de zijde, waarover de sloep gemeerd ligt) op het vlak van de sloep staan, houdt met de haak de sloep in de gewenste positie en maakt naar omstandigheden front naar voren of naar achteren, waarbij hij de haak voor het lichaam houdt. In sloepen waarin op elke doft maar één roeier zit, wordt, indien nodig, de achterhaak bediend door de onderofficier van de sloep.
Scheehoutjes uit, willen binnen
243.
Op de commando's "scheehoutjes uit" en "willen binnen" nemen de roeiers met de buitenhand de scheehoutjes uit en halen de willen binnenboord. Het scheehoutje van de haak-voor en dat van de haak-achter worden uitgenomen door hun nevenman. In sloepen met dollen wordt in plaats van het commando "scheehoutjes uit" het commando "dollen in" gegeven, waarop de roeiers de benodigde dollen langsscheeps gericht inzetten.
Riemen .......op
235.
Op het waarschuwingscommando "riemen" draaien de roeiers, met uitzondering van de voorste, het bovenlichaam naar buitenboord, nemen hun riem met beide handen op- de slagroeiers beginnen met de buitenste riemen en en zo vervolgens naar voren- en leggen hem, zoveel mogelijk langsscheeps, zo neer, dat hij voor het dolboord rust vóór het scheegat (de dol) van hun
voorman in de sloep,waarbij zij het blad horizontaal draaien. De riemen liggen dan waaiervormig gericht. In die stand houden zij de riem met beide handen vast, de buitenhand in ondergreep, de binnenhand in bovengreep, de buitenarm nagenoeg gestrekt, het oog gericht op het blad van hun riem. De werkzaamheden van de haak-achter- indien aanwezig- worden zolang overgenomen
door de onderofficier van de sloep.
236.
Op het uitvoeringscommando "op" zetten de roeiers hun riemen zo snel mogelijk op,waarbij zij het binneneinde tussen hun knieën op het vlak van de sloep laten rusten, het blad langsscheeps houden en erop letten, dat alle riemen van één zijde in één lijn staan, gericht op de riem van de slagroeier aan die zijde. Zij houden daarbij hun buitenhand ter hoogte van de kin en houden de binnenhand zoveel lager om de riem, dat de arm op het dijbeen rust. De haak-achter geeft zo nodig zijn riem over aan de buitenste slagroeier- die in het midden van de doft gaat zitten en de riem op dezelfde hoogte vastpakt als hij zijn eigen riem houdt- en neemt de haak weer over van de onderofficier van de sloep.
237.
Indien de omstandigheden niet toe laten, dat de riemen worden opgezet, wordt het commando "riemen op"niet gegeven.
Geeft.......Acht
238.
Wanneer een autoriteit in de sloep komt en daarbij krachtens het Voorschrift betreffende de eerbewijzen en het ceremonieel (VVKM19) alle inzittende moeten opstaan, wordt vervolgens het commando "geeft......acht" gegeven. Op het waarschuwingscommando "geeft" maken de roeiers - behalve een slagroeier, die twee riemen in handen heeft - Nadat zij die aan bakboord zitten, met hun linkerhand de riem hebben beetgepakt ter hoogte van de kin, hun rechterhand vrij. Op het uitvoeringscommando "acht" staan alle roeiers op en brengen de militaire groet, waarbij
zij de riem midden voor het lichaam houden, met de linkerhand ongeveer ter hoogte van de kin. De haak-voor blijft de sloep in de gewenste positie houden, terwijl de anders voorste roeier voor zijn zitplaats de houding aanneemt en de militaire groet brengt. De haak-achter, indien aanwezig, blijft de sloep in de gewenste positie houden, terwijl de andere slagroeier - tussen de beide riemen - in de midscheeps gaat staan. Uiteraard brengt de laatstgenoemde de militaire groet niet. Zodra de autoriteit is gezeten en de sloepscommandant de order heeft ontvangen om af te zetten, wordt het commando "zit....neer" gegeven. Op het waarschuwingscommando "zit" brengt iedereen de rechterhand terug als bij in de houding. op het uitvoeringscommando "neer" nemen de roeiers weer de positie van
"riemen op" aan.
240.
Het afzetten van de sloep
Zet af voor
241.
Op het commando "zet af voor" zet de haak-voor, nadat de andere voorste roeier de vanglijn heeft ingehaald dan wel het smaktouw heeft losgegooid, de sloep af. Vervolgens legt hij de haak met de punt naar voren op de doften en
gaat zitten. De andere voorste roeier schiet de vanglijn op, zet zo nodig, zodra de sloep is afgezet, de wimpelstok met de onderscheidingsvlag of de wimpel er aan in de houder en gaat eveneens zitten. De haak-achter - indien aanwezig - manoeuvreert zodanig met zijn haak, dat de sloep zo spoedig mogelijk vrij komt, legt de haak met de punt naar voren op de doften tegen het andere boord als dat waartegen de voorhaak licht, neemt plaats en neemt zijn riem over van zijn nevenman. In sloepen waarin op elke doft maar één roeier zit, verricht de voorste roeier alle handelingen , welke volgens het voorgaande door beide voorste roeiers moeten worden verricht. Indien er een gevaar voor uitglijden bestaat of er kans is op beschadiging, wordt niet met de punt, maar met de druif van de haak afgezet.
Riemen.... toe
242.
Wanneer de riemen tevoren zijn opgezet, lichten de roeiers op het waarschuwingscommando "riemen" hun riemen met de beide handen gelijktijdig een handbreedte rechtstandig op en nemen zij hun binnenbeen van de spoorstok, teneinde de riem te kunnen laten passeren. In sloepen met dollen wordt het commando "riemen toe"voorafgegaan door het commando "dollen langsscheeps".
243. Op
het uitvoeringscommando "toe" laten de roeiers hun riemen in de scheegaten (dollen) vallen waarbij zij die op het laatste ogenblik met de buitenhand tegenhouden zodat de riemen , met de bladen horizontaal dwarsscheeps in de scheegaten (dollen) komen te liggen. De roeiers zitten daarna rechtop,de handen op schouderbreedte van elkaar in bovengreep om de riem, de binnenhand een handbreedte van het binneneinde, de elle bogen tegen het lichaam, de polsen naar beneden gedrukt, zodat de nagels zichtbaar zijn voor de onderofficier van de sloep, de duimen gesloten om de riem. Zij zien naar de onderofficier van de sloep. In kleine schepen worden de handen op minder dan schouderbreedte van elkaar gehouden, naarmate de roeiers dichter bij het boord zitten.
244.
Zijn de riemen niet opgezet, dan worden na het waarschuwingscommando de handelingen uitgevoerd op de wijze, beschreven in punt 235. Op het uitvoeringscommando schuiven de roeiers alsdan hun riemen een weinig naar achteren, draaien - zonder zich te veel achterover te buigen en zonder het blad in het water te laten komen - het binneneinde voor zich langs en leggen de riem met beide handen in het scheegat. Vervolgens nemen zij de houding aan, beschreven in het vorige punt.
245.
De onderofficier van de sloep ziet er op toe, dat de riemen in de scheegaten worden gelegd en niet gerold of geschoven en dat de bladen van de riemen niet te water komen.
246.
Indien niet alle roeiers de gecommandeerde manoeuvre tegelijk kunnen uitvoeren, omdat sommigen daarin worden gehinderd door het schip of de kade,
waarvan men vrij wil komen, laat de onderofficier van de sloep op het
commando volgen 'wie kan". Ieder moet dan trachten het commando uit
te voeren, zodra hij daartoe kans ziet, waarbij hij de gedragingen van de
andere roeiers in het oog houdt.
250.
Het roeien met de sloep
Haalt op ........gelijk
251
Op het waarschuwingscommando 'haalt op" buigen de roeiers zich met gestrekte rug goed voorover, waarbij zij het hoofd in een lijn met de rug houden en brengen zij het binneneinde van de riem met gestrekte armen naar achteruit. Tegelijkertijd draaien zij de riem een kwartslag voorover, zodat het blad verticaal komt. Zij wenden daarbij het gezicht naar het blad van hun riem.
252. Op het uitvoeringscommando "gelijk" brengen de roeiers het blad van hun riem rechtstandig in het water, totdat het voor driekwart is ondergedompeld en trekken het krachtig door het water door zich achterover te buigen. Zij strekken daarbij de benen, terwijl zij de armen gestrekt houden. Op het einde van de slag buigen zij de armen, totdat de ellebogen voorbij het lichaam en de riem nagenoeg tegen de borst komt en lichten zij het blad van de riem uit het water.
253. Na de riem uit het water te hebben gelicht, nemen de roeiers weer de houding aan, waarin zij zaten, voordat het commando "haalt op" werd gegeven. Bij het terugkomen in de stand van "riemen toe" moet de riem hoorbaar aantikken in het scheegat of dol ¹). Alvorens aan de volgende slag wordt begonnen, wordt één tel rust genomen.
-------------------------------------------------------------------------------------------
¹)
Het aantikken van de riem in het scheegat of de dol komt het tempo en regelmaat ten goede.
254.
Na de eerste slag nemen de beide voorste roeiers zonder commando gelijktijdig ieder een korte riem en brengen die in de positie van "riemen op". Bij het begin van de eerstvolgende slag tikken zij de boveneinden van de bladen tegen elkaar, brengen de riemen gelijktijdig in de positie van "riemen toe" en vallen bij de daarop volgende slag in met roeien. In sloepen, waarin op elke doft maar één roeier zit, handelt de voorste roeier zoveel mogelijk op dezelfde wijze.
255.
De slagroeiers zorgen voor een regelmatig tempo, afhankelijk van de geoefendheid der roeiers, de aard van vaartuig en de opdracht ¹), de omstandigheden van weer en zee en de af te leggen afstand. Ter verkrijging van regelmaat en netheid bij het roeien moeten alle roeiers steeds letten op de slagroeiers, Terwijl de bakboordsslagroeier zijn slagen regelt naar die van de stuurboordsslagroeier. De slagroeiers geven het begin en de wijze van uitvoering der commando's aan en al hun bewegingen moet zo mogelijk onmiddellijk worden nagevolgd. Bij de eerste oefening wordt één en ander puntsgewijze onderwezen, allengs gaat men over tot roeien op tel, totdat in het normale tempo zonder fouten wordt gedaan. eerst daarna wordt ook het tellen nagelaten.
-------------------------------------------------------------------------------------------
¹) In lijksloepen en in de sloepen, welke een lijksloep volgen, wordt, indien dit mogelijk is, met zodanig lange slagen geroeid, dat ongeveer acht slagen in de minuut worden gehaald. Voor het temp van het roeien in de koningssloep, zie punt 310.
257.
Wanneer slechts de roeiers aan één der zijden de manoeuvre moeten verrichten, wordt het commando "stuurboord haalt op ....gelijk"of "bakboord haalt op .... gelijk" gegeven.
260.
De manoeuvres tijdens het roeien met de sloep
Op riemen
261.
Op het commando "op riemen", gegeven op het moment, dat de riemen uit het water worden gelicht, of even daarvoor, nemen de roeiers onmiddellijk de positie van "riemen toe" , bedoelt in punt 243, in. Wanneer slechts één
der zijden de manoeuvre moet verrichten, wordt op het commando "stuurboord op riemen" of "bakboord op riemen"
gegeven.
Riemen..........op
262.
Op het waarschuwingscommando "riemen", gegeven op het moment, dat de riemen uit het water worden gelicht, of even daarvoor, plaatsen de roeiers de buitenhand in ondergreep om hun riem. Op het uitvoeringscommando "op" wippen de roeiers hun riem met de binnenhand met kracht uit het scheegat en brengen die in één ruk in de positie van "riemen op", beschreven in punt 236. Wanneer slechts één der zijden de manoeuvre moet verrichten, wordt het commando "stuurboord riemen............op" of "bakboord riemen............op" gegeven. De onderofficier van de sloep ziet er op toe, dat dat de roeiers hun riem niet met twee vingers vasthouden maar hem met de volle hand omvatten.
Lopen riemen
263.
Op het commando "lopen riemen", gegeven op het moment, dat de riemen in de positie "riemen toe" zijn gekomen, worden de riemen vlug met beide handen uit de scheegaten gelicht en makende roeiers hun binnenhand vrij. Zij
laten vervolgens het blad van hun riem zover naar achteren drijven, dat de riem tegen boord komt vlak voor het scheegat van de roeiers, die achter hen zitten. daarop lichten zij het blad van hun riem uit het water, draaien
de riem zoveel mogelijk langsscheeps en keren het blad verticaal. De buitenhand wordt bijeen en ander niet verplaatst. Wanneer slechts één der zijden de manoeuvre moet verrichten, wordt het commando "stuurboord lopen riemen" of "bakboord lopen riemen" gegeven.
264.
De roeier moet zijn riem voldoende naar achteren laten drijven, anders komt de riem niet in evenwicht op het dolboord te liggen, hetgeen weer tot gevolg heeft, dat de riem dan met moeite in de horizontale stand kan worden
gehouden, waardoor de roeier te ver naar buiten gaat leunen. In sloepen met dollen blijven de riemen in de dollen liggen. De roeiers moeten hun riem, zonder het blad ervan het water te laten raken, met de buitenhand zoveel
mogelijk langsscheeps brengen.
265.
Om de riemen uit de positie van "lopen riemen" weer in stand "riemen toe" te krijgen, wordt "riemen toe" Gecommandeerd. Daarop schuiven de roeiers hun riem een weinig naar achteren, draaien het binneneinde
voor zich langs, zonder zich daarbij te veel achterover te buigen en zonder het blad in het water te laten komen, en leggen de riemen met beide handen in het scheegat. In sloepen met dollen kunnen de riemen eenvoudig dwarsscheeps worden gedraaid.
Strijkt........Gelijk
266. Op het waarschuwingscommando "strijkt" buigen de roeiers zich achterover en trekken de riem naar zich toe door de ellebogen te buigen, totdat de riem tegen de borst rust. De ogen zijn gericht op het blad van de riem. Op het
uitvoeringscommando "gelijk" brengen de roeiers hun riem loodrecht in het water, iets minder ver dan bij "haalt op gelijk". Vervolgens brengen zij het binneneinde van hun riem zo ver mogelijk naar achteren door zich voorover te buigen en de armen krachtig te strekken. Daarop halen zij het blad uit het water en nemen zij de positie
van "riemen toe" in, zonder daarbij evenwel de bladen horizontaal te draaien. Alvorens aan de volgende slag wordt begonnen, wordt één tel rust gehouden. Wanneer slechts één der zijden de manoeuvre moet verrichten, wordt
het commando "stuurboord strijkt.... gelijk" of "bakboord strijkt....gelijk" gegeven. Wanneer de ene zijde moet strijken en de andere moet halen, wordt het commando voor het strijken het eerst gegeven. Op het waarschuwingscommando worden alle riemen van de ene zijde naar achteren en de riemen van de andere zijde naar voren gebracht en worden de riemen pas op het uitvoeringscommando "gelijk" Tegelijk ondergedompeld en doorgehaald. De halende kant regelt zich daarbij naar de strijkende kant.
267.
Als de sloep vaart vooruit loopt, moeten bij het strijken de bladen de bladen van de riemen slechts voor een klein deel worden ondergedompeld, daar anders de roeiers achterover van hun doft worden gedrukt. Gaat men vaart lopen over de achtersteven, dan kunnen de bladen allengs verder in het water worden gehouden.
Riemen over en weer
268.
Op het commando "riemen over en weer", schuiven de roeiers hun riem met beide handen zover binnenboord, dat het binneneinde tegen de onderkant van tegenovergelegen dolboord komt te rusten. De bladen moeten eenzelfde stand innemen, waartoe het commando "bladen horizontaal " of "bladen verticaal" wordt gegeven, één en ander afhankelijk van de wind. Na de riemen over en weer te hebben gelegd, gaan de roeiers rechtop zitten, gericht op de slagroeiers, de handen in de bovengreep op de riemen, de ellebogen tegen het lichaam, de voeten op de spoorstokken. Wanneer daarna het commando "rust " wordt gegeven, is enige bewegingsvrijheid toegestaan.
269.
In sloepen, waarin op elke doft maar één roeier zit, die één riem hanteert, worden op het commando riemen over en weer" eerst de dollen van het tegenovergelegen boord ingezet en worden daarna de riemen zover door de beide dollen geschoven, dat zij ter weerszijden evenver buitenboord steken.
270.
HET AANKOMEN MET DE SLOEP
Haak..........Voor
271. Op het commando "haak ..........voor, gegeven op het ogenblik, dat de riemen uit het water worden gelicht, of even daarvoor, geven de voorste roeiers hun riem met de binnenhand een krachtige duw, zodat die uit het scheegat of de dol wordt gewipt pakken hem met de buitenhand anders vast en zwaaien hem in één beweging in de stand, waarin zij hun riem na uitvoering van het waarschuwingscommando van "riemen..........op" hebben liggen. Vervolgens leggen zij ze op de doften op de wijze, beschreven in punt 211. Degene, die aan de kant zit, waarover de sloep langzij zal komen of zal worden gemeerd, neemt de voorhaak, gaat op de plecht staan met het gezicht naar voren en met de haak rechtstandig voor zich met de punt naar boven, terwijl de andere voorste roeier zich gereed houdt om het smaktouw of de vanglijn waar te nemen. In sloepen, waarin op elke doft maar één roeier zit, verricht de voorste roeier alle handelingen welke volgens het voorgaande door beide roeiers moeten worden verricht.
Geroeid
272.
Op het commando "geroeid", gegeven op het ogenblik, dat de riemen uit het water worden gelicht, of even daarvoor, handelen alle roeiers op de wijze, aangegeven in het vorige punt. Teneinde de orde in de sloep te bewaren, zorgen alleen de slagroeiers er voor, dat de binneneinden van de riemen gelijk en tegen het koperen kniestuk van de
achterste doft komen te liggen, terwijl de roeiers, die naast de bladen zitten , er voor zorgen, dat de bladen op elkaar komen te liggen op de wijze, beschreven in punt 211. De andere roeiers blijven van de riemen af.
273.
Indien het commando "geroeid " volgt op het commando "riemen op ", lichten de roeiers met beide handen gelijktijdig een handbreedte rechtstandig op en leggen ze op de doften.
Haak...........achter
274.
Indien het commando "haak.....achter" wordt gegeven — hetgeen alleen het geval kan zijn na het commando "riemen op", gegeven wanneer één der autoriteiten de sloep zal verlaten, voor wie krachtens het Voorschrift betreffende de eerbewijzen en het ceremonieel (VVKM 19) alle inzittenden moeten opstaan — handelt de haak-achter op de wijze, aangegeven in punt 236. In sloepen waarin op elke doft maar één roeier zit, wordt de achterhaak zo nodig bediend door de onderofficier van de sloep.
Scheehoutjes in, willen buiten.
275.
Op de commando's "scheehoutjes in" en stuurboord (bakboord) willen buiten" plaatsen de roeiers de scheehoutjes in de scheegaten en hangen de roeiers van het genoemde boord de willen - welke hun zo nodig door de roeiers van de andere zijde worden aangegeven - buiten boord.
276. In sloepen met dollen wordt in plaats van het commando "scheehoutjes in" het commando "dollen uit" gegeven, waarop de roeiers de dollen uit het dolboord halen.
277.
Zonder nader commando zorgen de haak-voor en — indien aanwezig — de haak-achter er voor, dat de sloep stopt en behoorlijk langszij komt te liggen. De andere voorste roeier vangt het smaktouw en belegt dat of werpt de vanglijn open en maakt die vast, terwijl de haak-achter de sloep achter vastlegt.
280.
HET VERLATEN VAN DE SLOEP
281.
Wanneer in de sloep zich een der autoriteiten bevindt, voor wie krachtens het Voorschrift betreffende de eerbewijzen en het ceremonieel (VVKM19) alle inzittende moeten opstaan als de autoriteit de sloep verlaat, is punt 238 van overeenkomstige toepassing.
282.
Indien op de sloep de wimpel of een onderscheidingsvlag waait, neemt de voorste roeier, die niet haak-voor is, de wimpelstok uit de houder op het ogenblik dat de autoriteit, voor wie de wimpel of vlag is gevoerd, de sloep verlaat. Hij rolt de onderscheidingsvlag of de wimpel om de stok en legt die aan zijn zijde tegen het boord.
Geeft.........acht, rust
283. Op het waarschuwingscommando "geeft " halen de roeiers de voeten gelijktijdig en met een korte beweging van de spoorstokken. Op het uitvoeringscommando "acht" staan alle roeiers op en nemen de houding aan met het gezicht naar de onderofficier van de sloep. Op het commando "rust" brengen alle roeiers de militaire groet en verlaten, zonder rechtsomkeert te maken, de sloep. Het uitvoeringscommando kan men laten volgen door "roeiers aantreden op de wal (binnenboord)" dan wel "stuurboords- (bakboords)roeiers aantreden op de wal (binnenboord), waarna de (aangewezen) roeiers op de wal of binnenboord aantreden.
300.
HET ROEIEN MET ANDERE LICHTE VAARTUIGEN
310.
HET ROEIEN MET DE KONINGSSLOEP
311.
Het roeien met de koningssloep — de staatsiesloep, welke bij officiële gelegenheden wordt gebruikt voor het overbrengen van Hare Majesteit de Koningin en welke wordt gecommandeerd door een subalterne officier — is in
beginsel gelijk aan het roeien met gewone sloepen behoudens de volgende afwijkingen.
312.
Daar de koningssloep is uitgerust met vaste dolpennen, blijft het commando "scheehoutjes uit (in) achterwege.
313.
Wanneer Hare Majesteit de Koningin aan boord is, worden bij voorkeur geen willen gebruikt. Het commando "willen binnen (buiten)" blijft dus achterwege.
314.
De beide voorste roeiers roeien niet mee, maar fungeren als haak-voor. De binnenste haak-voor is belast met het aanhouden en afzetten van de sloep, de buitenste hijst de Koninklijke vlag bij het aan boord komen of haalt haar neer bij het van boord gaan van Hare Majesteit de Koningin. Dat hijsen en neerhalen moet langzaam en statig gebeuren. Voor zover de haak-voors bij het langszij komen of liggen geen gevolg behoeven te geven aan de uitvoering van enig bevel, staan zij in de houding met het gezicht naar de kajuit gekeerd. Op het commando "haak-voors inleggen" nemen zij gelijktijdig vlug plaats op de voorste doft op de wijze aangegeven in punt 222.
315.
Het tempo, waarin wordt geroeid, is ± één slag per 8 seconden. Indien tijdens het roeien nogmaals het commando "haalt op........gelijk" wordt gegeven Voeren de slagroeiers het tempo geleidelijk wat op.
316.
Daar het strijken en het laten lopen van de riemen moeilijk volledig gelijkmatig zijn uit te voeren, moeten die bewegingen zoveel mogelijk worden vermeden. Derhalve moet bij het langszij komen de vaart nauwkeurig worden geschat en moeten de commando's "op.....riemen" en "riemen.....op" zeer tijdig worden gegeven.
Dit is het dan,
het stukje over roeien met vletten en kleine jollen laat ik voor wat het is,
ook de signalen die gegeven worden in een roeisloep zet ik er ook niet bij
dat is niet meer van deze tijd , het roeien ook niet, ik heb er tenminste
nooit de lol van in gezien.
Met dank aan Sobat Harry Bosman