Het Marine-Etablissement Soerabja van 1822
HET
MARINE-ETABLISSEMENT.
De eerste pogingen tot oprichting van een maritiem etablissement (1822)» — Het plan van de commissie van 1837» — De plannen van generaal-majoor Von Gagern (1845) en van den constructeur Van Swieten (1846)» — Het voorstel van ingenieur Geil (Juni 1846)» — Z, M, stoomschip „Semarang" was het eerste vaartuig* dat op 6 October 1849 in het nieuwe dok werd opgenomen, — Wat Van Hoëveill bij zijn bezoek aan Soerabaia in 1847 over het dok opmerkte* — Het vraagstuk van het werkvolk» — De uitgaven» \— De geleidelijke uitbreiding van het Marine-Etablissement» — De overbrenging van het maritiem etablissement op Onrust en de magazijnen van de marine te Batavia naar den Oedjoeng (1888)» — De tewaterlating van het 5»000-tons dok in 1880 en van het l»400-tons dok in 1888» — Invoering van de bedrijfsboekhouding in 1909, — De electrificatie van het bedrijf ün 1913» — Het project van 1913 voor den ombouw van het Marine-Etablissement*
De eerste pogingen tot oprichting van een maritiem etablissement (1822)» — Het plan van de commissie van 1837» — De plannen van generaal-majoor Von Gagern (1845) en van den constructeur Van Swieten (1846)» — Het voorstel van ingenieur Geil (Juni 1846)» — Z, M, stoomschip „Semarang" was het eerste vaartuig* dat op 6 October 1849 in het nieuwe dok werd opgenomen, — Wat Van Hoëveill bij zijn bezoek aan Soerabaia in 1847 over het dok opmerkte* — Het vraagstuk van het werkvolk» — De uitgaven» \— De geleidelijke uitbreiding van het Marine-Etablissement» — De overbrenging van het maritiem etablissement op Onrust en de magazijnen van de marine te Batavia naar den Oedjoeng (1888)» — De tewaterlating van het 5»000-tons dok in 1880 en van het l»400-tons dok in 1888» — Invoering van de bedrijfsboekhouding in 1909, — De electrificatie van het bedrijf ün 1913» — Het project van 1913 voor den ombouw van het Marine-Etablissement*
Schetskaart
van het Marine-Etablissement in 1863. —
1. Tijdelijk verblijf voor officieren en
manschappen. — 2.
Steenkolenloodsen, — 3, Schietbaan. — 4. Nieuw verblijf voor officieren
en manschappen (in aanbouw). — 5. In te dijken terrein voor een ijzeren dok. — 6. Marine-kampong.-- 7. Monument van den vice-admiraal van den Bosch. --8. Bureau van den bokmeester. — 9. Ketelbok. — 10. Woningen
van
twee onderconstructeurs. — 11. Woningen van negen bazen. — 12. Tijdelijk bureau van
den directeur enz» --•
13. Werkloodsen, — 14. Zaagloods. — 15. Stoomzaagtoestel»
— 16. Smederij.
--• 17.
Sloepenbassin. — 18. Scheepshelling met kap. — 19. Loods voor rondhouten met helling. — 20. Loods met mallenzolder. — 21. Nieuw Bureau van
den Directeur. — 22. Portier. — 23. Woning
van den constructeur. — 24. Woning van den
Directeur. — 25. Woning van den equipagemeester. — 26. Loods voor rond houten.
— 27. Loop- en
rolbrugproject. — 28. Drijvend droogdok. — 29. Loskraan in project. — 30. Brandspuithuis. -- 31. Wachthuis. —
32, Marine pakhuizen. — 33. Equipage werf. — 34. Producten
pakhuizen. — 35.
Bureau van den Waterstaat — 36. Woningen der Marine-beambten. — 37. Tijdbal-gebouw en seinmast — M = "Sociëteit ,,Modderlust".
ln 1822
werd door Gouverneur-Generaal Van der Capellen een commissie benoemd tot het instellen van een
onderzoek naar een plaats in
Oost-Java, geschikt voor de oprichting van een maritiem etablissement. De
voorstellen van die commissie werden echter
evenmin als die van den constructeur
Van Swieten uitgevoerd tengevolge van
bezwaren en overwegingen van verschillenden aard
In 1837, in welk jaar een begin werd gemaakt met de verwezenlijking van het plan om Java in staat van verdediging te brengen, werd onder het bestuur van Gouverneur-Generaal De Eerens tot hetzelfde doel opnieuw een commissie benoemd, die zoowel uit technisch als strategisch oogpunt als de meest geschikte plaats voor den bouw van een maritiem etablissement aanwees een strook grond aan zee, gelegen tusschen de Kali Pegirian en de Kali Mas
Deze commissie adviseerde tot de oprichting van een gemetseld droogdok met daarbij behoo-rende kanalen, bassin, sluis, hellingen, kielkaden, een stoomketelmakerij en de noodige ateliers en raamde de kosten van dit werk op een bedrag van ongeveer ƒ 2,500,000
Allerlei overwegingen deden dit project, ook na wijziging ervan, onuitgevoerd blijven,
De plaatselijke inspecties in 1845 van den schout-bij-nacht Van den Bosch en den generaal-majoor Von Gagern, destijds met een militaire zending in Indië belast en het onderzoek van het terrein, in opdracht van den laatstgenoemde, deden voor de ineenzetting en ligging van het dok wederom de voorkeur geven aan het reeds genoemde stuk grond»Bij alle ontwerpen en beschouwingen in 1844 en 1845 stond de aanleg van een bassin als natuurlijk middelpunt van een etablissement op den voorgrond.
Alvorens echter de plannen van generaal-ma-joor Von Gagern hun beslag kregen, werden nog andere voorstellen ter tafel gebracht.
Intusschen werd in 1846 de uitzending uit Nederland van een drijvend houten droogdok aangekondigd en dit feit dwong tot spoed bij de uitvoering van een plan»
De constructeur Van Swieten stelde toen voor, om een bassin aan te leggen in de bocht tusschen het westerhoofd der haven en het riviertje Krem-bangan» Later werd de mond van de Solo-rivier als de eenige plaats voor den bouw van het dok aangewezen»
Terwijl deze voorstellen in behandeling waren, diende in Juni 1846 de ingenieur van den Waterstaat Geil een ander plan in, dat de grondslag werd waarop het nieuwe etablissement is aangelegd» Hij raadde namelijk aan om een dergelijke inrichting te bouwen op hetzelfde terrein, dat voor dit doel reeds door de commissie van 1837 was aangewezen; de indertijd geopperde bezwaren tegen dit plan meende hij te kunnen weerleggen»
Ter bespreking van deze voorstellen, welke door schout-bij-nacht Van den Bosch werden ondersteund, kwam Gouverneur-Generaal Rochussen persoonlijk te Soerabaia en bepaalde in het begin van Juli 1846, behoudens de goedkeuring van het Opperbestuur, den aanleg van een maritiem etablissement aan den rechteroever der Kali Mas, bezuiden het fortje van dien naam, met ketelma-kerij, steenkolenloodsen, enz», den bouw van het drijvend droogdok aldaar, van een bassin daarvoor, later naar gelang van de behoefte in zuidelijke richting uit te breiden, en den aanleg van een ruim en diep kanaal tot toegang, ten Oosten van en evenwijdig aan de rivier»
De plannen en begrootingen van ingenieur Geil waren reeds in September d»a»v» gereed en mochten dadelijk de goedkeuring van schout-bij-nacht Van den Bosch verwerven»
Na aankomst van een gedeelte van het drijvend droogdok in September 1846 werd dadelijk begonnen met het in orde brengen van het voor den bouw bestemde terrein, van de bergplaatsen, de smederij en tijdelijke woningen voor het personeel»
Het zou echter nog ongeveer drie jaren duren, voordat het eerste stoomschip, de Semarang, op 6 October 1849 in het nieuwe dok kon worden opgenomen»
Dr. W. R. van Hoëvell, die in het midden van 1847 een reis over Java, Madoera en Bali maakte en hier het in aanbouw zijnde droogdok bezichtigde, vertelde later in een boek van zijn bevindingen daaromtrent: „Het dok is geheel naar hetzelfde systeem als dat van Amsterdam ontworpen — zoo legde hij uit — maar veel grooter en kolossaler. Fregatten van de grootste soort zullen er in kunnen worden opgenomen".
In 1837, in welk jaar een begin werd gemaakt met de verwezenlijking van het plan om Java in staat van verdediging te brengen, werd onder het bestuur van Gouverneur-Generaal De Eerens tot hetzelfde doel opnieuw een commissie benoemd, die zoowel uit technisch als strategisch oogpunt als de meest geschikte plaats voor den bouw van een maritiem etablissement aanwees een strook grond aan zee, gelegen tusschen de Kali Pegirian en de Kali Mas
Deze commissie adviseerde tot de oprichting van een gemetseld droogdok met daarbij behoo-rende kanalen, bassin, sluis, hellingen, kielkaden, een stoomketelmakerij en de noodige ateliers en raamde de kosten van dit werk op een bedrag van ongeveer ƒ 2,500,000
Allerlei overwegingen deden dit project, ook na wijziging ervan, onuitgevoerd blijven,
De plaatselijke inspecties in 1845 van den schout-bij-nacht Van den Bosch en den generaal-majoor Von Gagern, destijds met een militaire zending in Indië belast en het onderzoek van het terrein, in opdracht van den laatstgenoemde, deden voor de ineenzetting en ligging van het dok wederom de voorkeur geven aan het reeds genoemde stuk grond»Bij alle ontwerpen en beschouwingen in 1844 en 1845 stond de aanleg van een bassin als natuurlijk middelpunt van een etablissement op den voorgrond.
Alvorens echter de plannen van generaal-ma-joor Von Gagern hun beslag kregen, werden nog andere voorstellen ter tafel gebracht.
Intusschen werd in 1846 de uitzending uit Nederland van een drijvend houten droogdok aangekondigd en dit feit dwong tot spoed bij de uitvoering van een plan»
De constructeur Van Swieten stelde toen voor, om een bassin aan te leggen in de bocht tusschen het westerhoofd der haven en het riviertje Krem-bangan» Later werd de mond van de Solo-rivier als de eenige plaats voor den bouw van het dok aangewezen»
Terwijl deze voorstellen in behandeling waren, diende in Juni 1846 de ingenieur van den Waterstaat Geil een ander plan in, dat de grondslag werd waarop het nieuwe etablissement is aangelegd» Hij raadde namelijk aan om een dergelijke inrichting te bouwen op hetzelfde terrein, dat voor dit doel reeds door de commissie van 1837 was aangewezen; de indertijd geopperde bezwaren tegen dit plan meende hij te kunnen weerleggen»
Ter bespreking van deze voorstellen, welke door schout-bij-nacht Van den Bosch werden ondersteund, kwam Gouverneur-Generaal Rochussen persoonlijk te Soerabaia en bepaalde in het begin van Juli 1846, behoudens de goedkeuring van het Opperbestuur, den aanleg van een maritiem etablissement aan den rechteroever der Kali Mas, bezuiden het fortje van dien naam, met ketelma-kerij, steenkolenloodsen, enz», den bouw van het drijvend droogdok aldaar, van een bassin daarvoor, later naar gelang van de behoefte in zuidelijke richting uit te breiden, en den aanleg van een ruim en diep kanaal tot toegang, ten Oosten van en evenwijdig aan de rivier»
De plannen en begrootingen van ingenieur Geil waren reeds in September d»a»v» gereed en mochten dadelijk de goedkeuring van schout-bij-nacht Van den Bosch verwerven»
Na aankomst van een gedeelte van het drijvend droogdok in September 1846 werd dadelijk begonnen met het in orde brengen van het voor den bouw bestemde terrein, van de bergplaatsen, de smederij en tijdelijke woningen voor het personeel»
Het zou echter nog ongeveer drie jaren duren, voordat het eerste stoomschip, de Semarang, op 6 October 1849 in het nieuwe dok kon worden opgenomen»
Dr. W. R. van Hoëvell, die in het midden van 1847 een reis over Java, Madoera en Bali maakte en hier het in aanbouw zijnde droogdok bezichtigde, vertelde later in een boek van zijn bevindingen daaromtrent: „Het dok is geheel naar hetzelfde systeem als dat van Amsterdam ontworpen — zoo legde hij uit — maar veel grooter en kolossaler. Fregatten van de grootste soort zullen er in kunnen worden opgenomen".
Hij was echter niet te spreken over de geldverspilling, welke bij den bouw van het dok te constateeren vieL Hij zag namelijk eenige stapelshout,
hier uit ...... Nederland
aangebracht en bestemd, om voor dit werk te dienen.
Hij vond dit
feit van zoo weinig efficiency getuigen, dat hij er later in zijn boek over schreef: ,,Hoe men op dit denkbeeld gekomen is, moet voor ieder een raadsel zijn, want Java biedt het beste hout der wereld aan, hetwelk de vernielende kracht van het klimaat kan weerstand bieden, en met vrij wat minder kosten te verkrijgen is dan het Europeesche.
En toch zond het Ministerie van daar houtwerken van een zeer ligte soort, die nauwelijks hier waren, of ze begonnen reeds te verrotten en te vervuren. Djati-hout zal er nu voor gebezigd worden, maar wat men met het Europeesche zal doen, weet niemand. Wel weet men, dat door deze zonderlinge manoeuvre eenige tienduizenden verspild zijn".
Bij de werkzaamheden aan het droogdok en aan den opbouw van het Marine-Etablissement werden groote moeilijkheden ondervonden met het verkrijgen van het noodige werkvolk, dat dagelijks ten getale van 1.400 man in heerendienstplicht arbeidde.
De moeilijkheden werden pas duurzaam overwonnen, toen men er toe overging de werken tegen betaling door vrije werklieden te doen uitvoeren.
In 1848 werd afgezien van de oprichting van een ketelmakerij bij het bassin en werd begonnen met het verbeteren en uitbreiden der ketelmakerij 'bij den Constructie-Winkel in de stad. Het plan, om alle werkplaatsen bij het nieuwe bassin te vereenigen, stuitte af op het feit, dat de Constructie-Winkel reeds bestond en de overbrenging daarvan naar den Oedjoeng kostbaar en storend voor het bedrijf zou zijn geweest.
Intusschen werd overlast ondervonden van bankvorming voor de monding van het toegangskanaal van het bassin, in verband waarmee Gouverneur-Generaal Rochussen in het laatst van 1849 opnieuw ter inspectie naar Soerabaia kwam.
Er werd besloten, om alle gebouwen, loodsen, hellingen, ook de smederij en alles wat verder noo-dig mocht zijn om het scheepsbouwvak te kunnen beoefenen van de oude werf naar het nieuwe etablissement over te brengen.
De aanleg van de oosterkust-batterij werd eveneens in 1849 aangevangen.
Als gevolg van de bemoeiingen van vice-admi-raal Van den Bosch werden in September 1850 de ontwerpen en begrootingen van ingenieur Geil goedgekeurd en belangrijke sommen toegestaan voor den aanbouw der smederij en andere werkplaatsen. De ontwerpen voor de pakhuizen der Marine, equipage-werf met kraan, mallenzolder, bureaux, debarkementsgebouwen, enz. werden voorloopig goedgekeurd, terwijl met den bouw van deze on-derdeelen in 1854 zou worden aangevangen.
feit van zoo weinig efficiency getuigen, dat hij er later in zijn boek over schreef: ,,Hoe men op dit denkbeeld gekomen is, moet voor ieder een raadsel zijn, want Java biedt het beste hout der wereld aan, hetwelk de vernielende kracht van het klimaat kan weerstand bieden, en met vrij wat minder kosten te verkrijgen is dan het Europeesche.
En toch zond het Ministerie van daar houtwerken van een zeer ligte soort, die nauwelijks hier waren, of ze begonnen reeds te verrotten en te vervuren. Djati-hout zal er nu voor gebezigd worden, maar wat men met het Europeesche zal doen, weet niemand. Wel weet men, dat door deze zonderlinge manoeuvre eenige tienduizenden verspild zijn".
Bij de werkzaamheden aan het droogdok en aan den opbouw van het Marine-Etablissement werden groote moeilijkheden ondervonden met het verkrijgen van het noodige werkvolk, dat dagelijks ten getale van 1.400 man in heerendienstplicht arbeidde.
De moeilijkheden werden pas duurzaam overwonnen, toen men er toe overging de werken tegen betaling door vrije werklieden te doen uitvoeren.
In 1848 werd afgezien van de oprichting van een ketelmakerij bij het bassin en werd begonnen met het verbeteren en uitbreiden der ketelmakerij 'bij den Constructie-Winkel in de stad. Het plan, om alle werkplaatsen bij het nieuwe bassin te vereenigen, stuitte af op het feit, dat de Constructie-Winkel reeds bestond en de overbrenging daarvan naar den Oedjoeng kostbaar en storend voor het bedrijf zou zijn geweest.
Intusschen werd overlast ondervonden van bankvorming voor de monding van het toegangskanaal van het bassin, in verband waarmee Gouverneur-Generaal Rochussen in het laatst van 1849 opnieuw ter inspectie naar Soerabaia kwam.
Er werd besloten, om alle gebouwen, loodsen, hellingen, ook de smederij en alles wat verder noo-dig mocht zijn om het scheepsbouwvak te kunnen beoefenen van de oude werf naar het nieuwe etablissement over te brengen.
De aanleg van de oosterkust-batterij werd eveneens in 1849 aangevangen.
Als gevolg van de bemoeiingen van vice-admi-raal Van den Bosch werden in September 1850 de ontwerpen en begrootingen van ingenieur Geil goedgekeurd en belangrijke sommen toegestaan voor den aanbouw der smederij en andere werkplaatsen. De ontwerpen voor de pakhuizen der Marine, equipage-werf met kraan, mallenzolder, bureaux, debarkementsgebouwen, enz. werden voorloopig goedgekeurd, terwijl met den bouw van deze on-derdeelen in 1854 zou worden aangevangen.
De weg langs het zeestrand in 1863 , ook wel de weg langs de elf woningen"
„djalan gedong sebelas" geheeten (gezien van 7 naar 37 op het kaartje van het M. E. in 1863). Op den achtergrond rechts
ziet men het tijdbal-gebouw met sein-mast en nog een stukje
van de reede
van Soerabaia. In „de elf woningen" woonden
2 onderconstructeurs
en 9 bazen.
Op 28 Juli
1851 werd de mast- en ketelbok in werking
gesteld, welke berekend was op een last van 40 ton en waarvan alleen de kosten der
fundeering
geraamd waren op een bedrag van ƒ
27,000, Ook de smederij kwam in 1851 gereed
en de hout-, timmer-, en zaagloodsen in het daarop
volgende jaar, zoodat in 1852 de terreinen van de oude werf in de stad konden
worden ontruimd.
De Waterstaat besteedde in het tijdvak van 1846 tot 1851 voor de maritieme werken te Soe-rabaia een som van ƒ 475,000, terwijl nog een gelijk bedrag voor de verdere voltooiing der goedgekeurde projecten van 1850 werd noodig geacht. Voorts werd in 1852 voor den bouw van de equipage-werf, pakhuizen en woningen nog een uitgave vereischt van ongeveer vier ton gouds.
Reeds in 1858 werden plannen overwogen, om de zich in de stad bevindende Fabriek voor de Marine en het Stoomwezen naar het Marine-Etablissement over te brengen en daarmee tot één geheel te vereenigen, doch het zou nog heel wat jaren duren, voordat die plannen verwezenlijkt werden.
Pas in 1874 werd bij Regeeringsbesluit een algemeen grondplan ontworpen voor de overbrenging van de Fabriek naar den Oedjoeng en voor den aanbouw van de benoodigde woningen voor het personeel, maar er kwam een kink in den kabel, waardoor de verhuizing alweer stagnatie ondervond.
Aan de uitvoering van het werk werd weliswaar onmiddellijk begonnen, nadat de ontwerpen van den hoofdingenieur van den Waterstaat H. Wakkie in 1875 waren goedgekeurd, doch tengevolge van den aard van het terrein vertoonden de voltooide gebouwen zooveel verzakkingen en scheuren, dat sommige eenigen tijd later moesten worden gesloopt; in 1879 werd zelfs door den minister van Koloniën telegrafisch de staking der werkzaamheden gelast.
Bij Gouvernementsbesluit van 24 Juli 1879 werd een commissie van onderzoek benoemd, die adviseerde tot voortzetting van het werk volgens een nieuw ontwerp.
In 1880 werd de vereischte opdracht gegeven aan den hoofdingenieur de Gelder, die in 1881 de noodige voorontwerpen indiende. De begrooting, die in 1882 gereed kwam, sloot met een bedrag van ƒ 3,838,000, waarvan ongeveer \l/2 millioen gulden bestemd was voor woningbouw.
In het volgende jaar werden verschillende beperkingen voorgesteld. In 1884 werd een nieuwe begrooting ingediend, die opgesteld was door den ingenieur van den Waterstaat Van Bergen en de overbrenging betrof van de Fabriek zonder woningen, voor welk werk een bedrag was geraamd van ƒ 1,108*116, terwijl voor de fundeering van werktuigen, voor ovens, enz, een uitgave werd noodig geacht van ƒ 222,253,Volgens deze plannen werd de overbrenging, die pas in 1891 gereed kwam, in hoofdzaak uitgevoerd.
De Waterstaat besteedde in het tijdvak van 1846 tot 1851 voor de maritieme werken te Soe-rabaia een som van ƒ 475,000, terwijl nog een gelijk bedrag voor de verdere voltooiing der goedgekeurde projecten van 1850 werd noodig geacht. Voorts werd in 1852 voor den bouw van de equipage-werf, pakhuizen en woningen nog een uitgave vereischt van ongeveer vier ton gouds.
Reeds in 1858 werden plannen overwogen, om de zich in de stad bevindende Fabriek voor de Marine en het Stoomwezen naar het Marine-Etablissement over te brengen en daarmee tot één geheel te vereenigen, doch het zou nog heel wat jaren duren, voordat die plannen verwezenlijkt werden.
Pas in 1874 werd bij Regeeringsbesluit een algemeen grondplan ontworpen voor de overbrenging van de Fabriek naar den Oedjoeng en voor den aanbouw van de benoodigde woningen voor het personeel, maar er kwam een kink in den kabel, waardoor de verhuizing alweer stagnatie ondervond.
Aan de uitvoering van het werk werd weliswaar onmiddellijk begonnen, nadat de ontwerpen van den hoofdingenieur van den Waterstaat H. Wakkie in 1875 waren goedgekeurd, doch tengevolge van den aard van het terrein vertoonden de voltooide gebouwen zooveel verzakkingen en scheuren, dat sommige eenigen tijd later moesten worden gesloopt; in 1879 werd zelfs door den minister van Koloniën telegrafisch de staking der werkzaamheden gelast.
Bij Gouvernementsbesluit van 24 Juli 1879 werd een commissie van onderzoek benoemd, die adviseerde tot voortzetting van het werk volgens een nieuw ontwerp.
In 1880 werd de vereischte opdracht gegeven aan den hoofdingenieur de Gelder, die in 1881 de noodige voorontwerpen indiende. De begrooting, die in 1882 gereed kwam, sloot met een bedrag van ƒ 3,838,000, waarvan ongeveer \l/2 millioen gulden bestemd was voor woningbouw.
In het volgende jaar werden verschillende beperkingen voorgesteld. In 1884 werd een nieuwe begrooting ingediend, die opgesteld was door den ingenieur van den Waterstaat Van Bergen en de overbrenging betrof van de Fabriek zonder woningen, voor welk werk een bedrag was geraamd van ƒ 1,108*116, terwijl voor de fundeering van werktuigen, voor ovens, enz, een uitgave werd noodig geacht van ƒ 222,253,Volgens deze plannen werd de overbrenging, die pas in 1891 gereed kwam, in hoofdzaak uitgevoerd.
In 1884 werd een commissie benoemd tot overweging van het plan, om het maritieme etablissement op Onrust en de marine-magazijnen te Ba-tavia op te heffen en over te brengen naar den Oedjoeng, Die overbrenging vond inderdaad plaats in 1888, In het voorgaande is in groote trekken de wording van het
Marine-Etablissement beschreven. Het spreekt vanzelf, dat dit belangrijke
bedrijf voortdurend werd
uitgebreid en gewijzigd, om zich te kunnen
aanpassen aan de gestelde eischen.Enkele notities, omtrent de jongste geschiedenis dier nuttige inrichting, mogen hier nog volgen.
In 1885 werd een ijzeren mast- en ketelbok met stoomvermogen opgericht. Deze bok was oorspronkelijk berekend voor een last van 80 ton, doch het draagvermogen werd later verminderd tot 60 ton.
In 1880 werd het 5,000-tons dok en in 1888 het l ,400-tons dok te water gelaten. Beide dokken zijn nog in gebruik.
In laatstgenoemd jaar kwam men tevens met den bouw van het nieuwe torpedomagazijn gereed en in 1903 met den bouw van een dwarshelling met coupure en een horizontaal sleepvlak voor 3 torpedobooten, welke helling later vergroot werd, zoodat toen (1908) 7 torpedobooten tegelijk in conservatie genomen konden worden.
In 1905 kwam het motor- en dynamohuis met installatie gereed.
Om tegemoet te komen aan het gebrek aan ruimte voor de teekenkamer en voor het bureau van den bedrij f sboekhouder werd op het hoofdbureau in 1909 een bovenverdieping gebouwd. Tevens werd in dat jaar de bedrij f sboekhouding ingevoerd.
In 1912 werd de nieuwe torpedohaven voltooid, waardoor het wateroppervlak meer dan verdubbeld werd. In hetzelfde jaar werd eveneens begonnen met het geheele bedrijf te electrificeeren, met welke werkzaamheden men in het begin van 1913 gereed kwam.
In 1913 werd een voorloopig project uitgewerkt voor den ombouw van het bestaande Marine-Etablissement, om het geschikt te maken als reparatie-inrichting en als arsenaal voor de door de staatscommissie van 1912 ontworpen vlootmacht, welk project in den loop der jaren nog vele wijzigingen en aanvullingen onderging, in verband met de veranderde inzichten, 'tengevolge van de uit den wereldoorlog geputte lessen.
In 1885 werd een ijzeren mast- en ketelbok met stoomvermogen opgericht. Deze bok was oorspronkelijk berekend voor een last van 80 ton, doch het draagvermogen werd later verminderd tot 60 ton.
In 1880 werd het 5,000-tons dok en in 1888 het l ,400-tons dok te water gelaten. Beide dokken zijn nog in gebruik.
In laatstgenoemd jaar kwam men tevens met den bouw van het nieuwe torpedomagazijn gereed en in 1903 met den bouw van een dwarshelling met coupure en een horizontaal sleepvlak voor 3 torpedobooten, welke helling later vergroot werd, zoodat toen (1908) 7 torpedobooten tegelijk in conservatie genomen konden worden.
In 1905 kwam het motor- en dynamohuis met installatie gereed.
Om tegemoet te komen aan het gebrek aan ruimte voor de teekenkamer en voor het bureau van den bedrij f sboekhouder werd op het hoofdbureau in 1909 een bovenverdieping gebouwd. Tevens werd in dat jaar de bedrij f sboekhouding ingevoerd.
In 1912 werd de nieuwe torpedohaven voltooid, waardoor het wateroppervlak meer dan verdubbeld werd. In hetzelfde jaar werd eveneens begonnen met het geheele bedrijf te electrificeeren, met welke werkzaamheden men in het begin van 1913 gereed kwam.
In 1913 werd een voorloopig project uitgewerkt voor den ombouw van het bestaande Marine-Etablissement, om het geschikt te maken als reparatie-inrichting en als arsenaal voor de door de staatscommissie van 1912 ontworpen vlootmacht, welk project in den loop der jaren nog vele wijzigingen en aanvullingen onderging, in verband met de veranderde inzichten, 'tengevolge van de uit den wereldoorlog geputte lessen.