Kopie uit de Blauwe Wimpel nummer 5 / 19 mei 2006 Jaargang 61

Mijnen ruimen langs de Nederlandse
kust
Uit het dagboek van Geert Koopmans
DOOR KEES DE HAAS
Het einde van de Tweede Wereldoorlog betekende voor de Koninklijke Marine nog niet het einde van haar werkzaamheden. Na het staken van de vijandelijkheden moesten de mijnen van allerlei soort in de Noordzee en de aangrenzende wateren nog worden opgeruimd. Niet algemeen bekend is, dat bij de capitulatie door de Duitsers in ons land in mei 1945 en nog voor de geallieerde troepen West-Nederland hadden bevrijd, contact werd opgenomen met de Duitse marine. In Wageningen overhandigden de Duitsers gegevens over hun mijnenvelden en over de door hen geveegde kanalen. Nadat ook van Britse zijde informatie was ontvangen over de door hen gelegde mijnenvelden in de Noordzee, kon een plan van aanpak worden opgezet om de betreffende wateren mijnenvrij te maken. Internationaal werd zelfs een Central Mine Clearance Board opgericht, belast met de schoonmaak in de vier belangrijkste mijnengebieden in Europa, waartoe ook de Noordzee behoorde. Nederland kreeg daarbij een deel toegewezen, dat zich uitstrekte langs onze kust tot ongeveer 40 mijl in zee.
In de loop van 1944 werden door de Koninklijke Marine in Engeland speciale troepen opgeleid voor demonteer- en opruimings-werkzaamheden in eigen land na de oorlog. Begin 1945 kwam hier nog personeel bij dat was aangetrokken in het inmiddels bevrijde zuiden van ons land. De intussen in het leven geroepen Mijnenopruimingsdienst (MOD) van de Koninklijke Marine groeide uit tot een organisatie met 800 man, met 125 motorvoertuigen en 25, meest kleinere, vaartuigen. Bronnen geven aan dat daarbij Duitse mijnenvegers waren, zogenaamde 'Raumboote', bemand met Duitse krijgsgevangenen, maar ook 'BYMS' (Brooklyn Yard Mine Sweepers), onder Engelse vlag varende mijnenvegers, waarvan er tien voor de Nederlanders in bedrijf waren.
Uit het dagboek van Geert Koopmans
DOOR KEES DE HAAS
Het einde van de Tweede Wereldoorlog betekende voor de Koninklijke Marine nog niet het einde van haar werkzaamheden. Na het staken van de vijandelijkheden moesten de mijnen van allerlei soort in de Noordzee en de aangrenzende wateren nog worden opgeruimd. Niet algemeen bekend is, dat bij de capitulatie door de Duitsers in ons land in mei 1945 en nog voor de geallieerde troepen West-Nederland hadden bevrijd, contact werd opgenomen met de Duitse marine. In Wageningen overhandigden de Duitsers gegevens over hun mijnenvelden en over de door hen geveegde kanalen. Nadat ook van Britse zijde informatie was ontvangen over de door hen gelegde mijnenvelden in de Noordzee, kon een plan van aanpak worden opgezet om de betreffende wateren mijnenvrij te maken. Internationaal werd zelfs een Central Mine Clearance Board opgericht, belast met de schoonmaak in de vier belangrijkste mijnengebieden in Europa, waartoe ook de Noordzee behoorde. Nederland kreeg daarbij een deel toegewezen, dat zich uitstrekte langs onze kust tot ongeveer 40 mijl in zee.
In de loop van 1944 werden door de Koninklijke Marine in Engeland speciale troepen opgeleid voor demonteer- en opruimings-werkzaamheden in eigen land na de oorlog. Begin 1945 kwam hier nog personeel bij dat was aangetrokken in het inmiddels bevrijde zuiden van ons land. De intussen in het leven geroepen Mijnenopruimingsdienst (MOD) van de Koninklijke Marine groeide uit tot een organisatie met 800 man, met 125 motorvoertuigen en 25, meest kleinere, vaartuigen. Bronnen geven aan dat daarbij Duitse mijnenvegers waren, zogenaamde 'Raumboote', bemand met Duitse krijgsgevangenen, maar ook 'BYMS' (Brooklyn Yard Mine Sweepers), onder Engelse vlag varende mijnenvegers, waarvan er tien voor de Nederlanders in bedrijf waren.

De MOD had drie hoofdtaken: demontage van mijnen, demontage van bommen en granaten en het opruimen van Duitse anti-invasie-mijnen, de zogenaamde Kathiemijnen langs de Nederlandse kust.
Koopmans
De Ltz 3 KMR Geert Koopmans behoorde tot de marine-officieren, aangesteld als commandant van één der dertien speciale KMP-ploegen (Kathie Mijnen Ploegen). Uit zijn dagboek blijkt dat hij op 6 mei 1946 werd geplaatst bij de MOD te Hellevoetsluis. Van daaruit werden onder zijn commando ter hoogte van Brielle en Rockanje ruim 50 'normale' mijnen vernietigd, tot hij op 14 juni werd overgeplaatst van Hellevoetsluis naar IJmuiden. Van daaruit opereerde hij met zijn afdeling voor de kust ter hoogte van Noordwijk en Zandvoort, waar 80 mijnen konden worden vernietigd, tot hij op 26 september verhuisde met zijn manschappen naar Vlissingen. Van daaruit was hij actief bij Westkapelle en Zoutelande, waar behalve zeemijnen ook Franse en Engelse vliegtuigbommen werden opgeblazen. In dit gedeelte van het dagboek van Koopmans verschijnt regelmatig de naam van de werkboot onder zijn commando, door hem steeds de tender 'Walvisch' genoemd. Eigen naspeuringen, ook bij het voormalige Instituut voor Maritieme Historie in Den Haag, hebben geen nadere gegevens over dit scheepje opgeleverd. Suggesties van Wimpellezers zijn daarom welkom. Het was ook met deze 'Walvisch', dat Koopmans met zijn mannen voor de daadwerkelijke 'Kathie-jacht' op 13 februari 1947 werd overgeplaatst naar Texel, met een onderkomen in het Loodsmansduin bij Den Hoorn.
Koopmans
De Ltz 3 KMR Geert Koopmans behoorde tot de marine-officieren, aangesteld als commandant van één der dertien speciale KMP-ploegen (Kathie Mijnen Ploegen). Uit zijn dagboek blijkt dat hij op 6 mei 1946 werd geplaatst bij de MOD te Hellevoetsluis. Van daaruit werden onder zijn commando ter hoogte van Brielle en Rockanje ruim 50 'normale' mijnen vernietigd, tot hij op 14 juni werd overgeplaatst van Hellevoetsluis naar IJmuiden. Van daaruit opereerde hij met zijn afdeling voor de kust ter hoogte van Noordwijk en Zandvoort, waar 80 mijnen konden worden vernietigd, tot hij op 26 september verhuisde met zijn manschappen naar Vlissingen. Van daaruit was hij actief bij Westkapelle en Zoutelande, waar behalve zeemijnen ook Franse en Engelse vliegtuigbommen werden opgeblazen. In dit gedeelte van het dagboek van Koopmans verschijnt regelmatig de naam van de werkboot onder zijn commando, door hem steeds de tender 'Walvisch' genoemd. Eigen naspeuringen, ook bij het voormalige Instituut voor Maritieme Historie in Den Haag, hebben geen nadere gegevens over dit scheepje opgeleverd. Suggesties van Wimpellezers zijn daarom welkom. Het was ook met deze 'Walvisch', dat Koopmans met zijn mannen voor de daadwerkelijke 'Kathie-jacht' op 13 februari 1947 werd overgeplaatst naar Texel, met een onderkomen in het Loodsmansduin bij Den Hoorn.

Kathiemijnen
De hoofdtaak op Texel van de veertig man onder bevel van Koopmans was dus het opsporen, lokaliseren en opruimen van de door de Duitsers op de zandbanken langs onze kust gedeponeerde Kathiemijnen, waarvan er langs de westkust van Texel tussen De Mok en De Cocksdorp nog zo'n 950 zouden liggen.
Het was bepaald geen kinderspel waarmee de mannen te maken kregen. De mijnen bevatten per stuk 70 kilo van een zeer explosieve springstof, opgenomen in een betonDe Kathiemijn: tekening Geert Koopmans.
nen onderstuk, 1,2 meter lang en breed en 60 cm hoog. Ze kwamen tot explosie wanneer een schip of een ander voorwerp tegen de loden voelhoorn stootte, die zich op een ijzeren driepoot manshoog boven de mijn bevond. Ze waren vooral bedoeld om mogelijke geallieerde landingen op de kust te dwarsbomen. Volgens Duitse opgaven zouden er alleen al langs de Nederlandse kust zo'n 8.000 van deze mijnen liggen. Twee of drie rijen dik, evenwijdig aan de kustlijn en enkele meters onder de laagwaterlijn.
Opsporing
Bij de opsporing werkte men in groepjes, telkens verdeeld over twee rubberbootjes met tussen hen in een vislijn, die over de zeebodem werd getrokken. Bleef de lijn ergens achter haken, dan werd meestal maar gemakshalve aangenomen dat men met een Kathiemijn te maken had, waarna een boei werd geplaatst ten teken dat het object tot explosie kon worden gebracht. Bij twijfel ging ook wel een duiker te water om het voorwerp te onderzoeken en al of niet een boei te plaatsen. Aan het einde van een 'vis-dag' of bij gunstig tij werden de gevonden mijnen tot ontploffing gebracht. Dit gebeurde met een licht motorvletje, de zgn. 'springboot'. De mannen lieten dan een blok springstof van zo'n 20 kilo zakken, dat vervolgens door middel van een dynamo tot ontploffing werd gebracht. Gevaarlijk werk, dat was waar, maar gelukkig kwamen er weinig ongelukken voor. Soms waren de Kathiemijnen flink onder het zand verdwenen en daardoor moeilijk op te sporen.
De hoofdtaak op Texel van de veertig man onder bevel van Koopmans was dus het opsporen, lokaliseren en opruimen van de door de Duitsers op de zandbanken langs onze kust gedeponeerde Kathiemijnen, waarvan er langs de westkust van Texel tussen De Mok en De Cocksdorp nog zo'n 950 zouden liggen.
Het was bepaald geen kinderspel waarmee de mannen te maken kregen. De mijnen bevatten per stuk 70 kilo van een zeer explosieve springstof, opgenomen in een betonDe Kathiemijn: tekening Geert Koopmans.
nen onderstuk, 1,2 meter lang en breed en 60 cm hoog. Ze kwamen tot explosie wanneer een schip of een ander voorwerp tegen de loden voelhoorn stootte, die zich op een ijzeren driepoot manshoog boven de mijn bevond. Ze waren vooral bedoeld om mogelijke geallieerde landingen op de kust te dwarsbomen. Volgens Duitse opgaven zouden er alleen al langs de Nederlandse kust zo'n 8.000 van deze mijnen liggen. Twee of drie rijen dik, evenwijdig aan de kustlijn en enkele meters onder de laagwaterlijn.
Opsporing
Bij de opsporing werkte men in groepjes, telkens verdeeld over twee rubberbootjes met tussen hen in een vislijn, die over de zeebodem werd getrokken. Bleef de lijn ergens achter haken, dan werd meestal maar gemakshalve aangenomen dat men met een Kathiemijn te maken had, waarna een boei werd geplaatst ten teken dat het object tot explosie kon worden gebracht. Bij twijfel ging ook wel een duiker te water om het voorwerp te onderzoeken en al of niet een boei te plaatsen. Aan het einde van een 'vis-dag' of bij gunstig tij werden de gevonden mijnen tot ontploffing gebracht. Dit gebeurde met een licht motorvletje, de zgn. 'springboot'. De mannen lieten dan een blok springstof van zo'n 20 kilo zakken, dat vervolgens door middel van een dynamo tot ontploffing werd gebracht. Gevaarlijk werk, dat was waar, maar gelukkig kwamen er weinig ongelukken voor. Soms waren de Kathiemijnen flink onder het zand verdwenen en daardoor moeilijk op te sporen.

Vandaar dat men regelmatig controles uitvoerde, ook omdat zandbanken soms de neiging hebben wat te verschuiven. Binnen enkele jaren waren de meeste Kathiemijnen langs onze kust opgeruimd, maar zelfs in 1958 en 1959 kon er toch nog een 30-tal worden opgespoord en vernietigd. Bij de meeste mijnen waren toen wel essentiële onderdelen van het afvuurmechanisme wég-geroest of verdwenen. De MOD kon inmiddels al eind 1947 sterk worden ingekrompen.
Geert Koopmans, aan wiens dagboek uit die jaren bovenstaande informatie is ontleend, was tot eind juli 1947 met zijn ploeg op en rond Texel werkzaam. Toen zat zijn tijd als reserve-officier bij de Koninklijke Marine er op, waarna hij tot medio 1953 in beroeps-dienst bleef. Intussen had hij in juni 1946 op het strand bij Noordwijk zijn latere vrouw Grassie ontmoet. Later emigreerde het echtpaar naar Canada, waar Geert een succesvolle carrière als scheepsbouwkundige doormaakte. In de jaren 1994/1995 publiceerde hij enkele malen in De Blauwe Wimpel. Hij liet een schitterende documentatie na aan boeken en foto's, die gelukkig in familiebezit een goede bestemming vonden.
Literatuur
F. Bertijn es., Voor een veilige zee, A.J.G. Streng-holt, 1982.
Geert Koopmans, aan wiens dagboek uit die jaren bovenstaande informatie is ontleend, was tot eind juli 1947 met zijn ploeg op en rond Texel werkzaam. Toen zat zijn tijd als reserve-officier bij de Koninklijke Marine er op, waarna hij tot medio 1953 in beroeps-dienst bleef. Intussen had hij in juni 1946 op het strand bij Noordwijk zijn latere vrouw Grassie ontmoet. Later emigreerde het echtpaar naar Canada, waar Geert een succesvolle carrière als scheepsbouwkundige doormaakte. In de jaren 1994/1995 publiceerde hij enkele malen in De Blauwe Wimpel. Hij liet een schitterende documentatie na aan boeken en foto's, die gelukkig in familiebezit een goede bestemming vonden.
Literatuur
F. Bertijn es., Voor een veilige zee, A.J.G. Streng-holt, 1982.